Selecteer een pagina

Een hormoon. Meer hoef je als verhalenverteller niet te beroeren. Meer heb je als storyteller niet nodig om te zorgen voor verhalen die het waard zijn om te delen.

Het fijne. Het ligt voor storytellers voor het oprapen.

Ook jij kent het. Je voelt het als je een spannende film bekijkt met in de hoofdrol die sympathieke geheim agent, knappe avonturier of leuke detective.

Hij doet je op het puntje van je stoel zitten, wanneer hij het moet opnemen tegen gevaarlijke monsters of zware jongens. Je hart begint boemerdieboem sneller te kloppen, en in je handpalmen zweet je met hem mee wanneer hij in een auto of op een losgeslagen kameel langs een duizelingwekkende afgrond van een bergketen rijdt, op de voet gezeten door een stoet machinegeweerrijke helikopters en auto’s.

Jij denkt met hem mee als hij voor levensbepalend dilemma’s staat. Jij toost op een prettige afloop als hij ’s avonds, in alle rust thuis, rustig nipt aan een glaasje bubbels, met aan zijn voeten een berenvelletje met daarop een even aantrekkelijk als bijkans avondjurkloos meisje.

Jij vindt hem leuk. Voelt wat hij denkt en meemaakt. Staat in zijn schoenen. Jij bent de hoofdpersoon.

Mag ik jullie voorstellen: het hormoon oxytocine.

We produceren dat chemische spulletje als we empathie voor iemand voelen. Of dat nou een geheim agent, avonturier, detective of iemand buiten het witte doek is. Het begint vanzelf te stromen als een mijnheer of mevrouw aardig tegen je doet en je vertrouwen geeft. Wat dat aangaat, blijkt het nog een gangmaker voor samenwerking ook.

De man die oxytocine op de kaart heeft gezet -jarenlang dachten wetenschappers dat dit hormoon enkel een fijn bijrolletje speelde tijdens zwangerschap en borstvoeding: Paul Zak, van beroep neuroeconomist aan de Amerikaanse Claremont University. Zijn bijnaam: Dr. Love, en ja, te grappig als je Zak heet.

Zak deed jarenlang allerlei proefjes met oxytocine. Liet mensen een flinke synthetische variant ervan inhaleren en vervolgens naar NGO-campagnes kijken. Wat denk je? Ze waren 57% meer geneigd geld te geven aan die organisatie en doneerden ook 56% meer dan anderen die geen oxytocine hadden gesnoven. De oxytocine-snuivers voelden zich sowieso meer betrokken bij de mensen uit die campagnes.

Ook nam Zak bloed af van studenten die naar een liefdadigheidsvideo keken. In een video vertelde een vader over hoe hij worstelde met de leukemie van zijn jonge zoon. In een ander vertelde een medewerker van een dierenasiel over hoe een huisdier was mishandeld. Beide films hadden een ‘droge’ counterpart met dezelfde boodschap, met alleen de keiharde feiten.

Wat er gebeurde? Studenten die hadden gekeken naar de meer verhalende variant wilden meer doneren. Verklaring: ze hadden meer oxytocine in hun bloed. Hoe meer ze daarvan door hun lijf pompten, hoe meer ze wilden doneren.

Nog mooier: hoe meer spanning in een verhaal, hoe hoger hun oxytocine-gehalte, hoe hoger hun betrokkenheid, en hoe meer geld ze aan het goede doel wilden geven.

Met alleen feiten ga je als NGO de oorlog niet winnen, tenminste, als je meer donateurs aan je wilt binden. Daarvoor heb je narratieve verhalen nodig. Met een begin, midden en eind. Met een duidelijke spanningsboog. Een verhaal dat drijft op emoties en toewerkt naar een conflict en een climax.

Ga binnen je bedrijf of organisatie op zoek naar die verhalen. Niet alleen als NGO. Maar als elke onderneming. Wanneer je mensen aan je wilt binden. Wanneer je wilt zorgen voor betrokkenheid.

Dichters en songwriters weten het al eeuwen. Epische gedichten en liedjes helpen ons een beetje verliefd te worden. Ze brengen ons in de stemming. Zorgen voor troost.

Ze geven oxytoxine.

 

Show Buttons
Hide Buttons