Selecteer een pagina

Deze zin bestaat uit zes woorden. Hier heb je nog zes woorden. En hoppathee, hier nog eens zes. Zinnen van zes woorden zijn fijn. Omdat ze zo lekker weg lezen. Maar achter elkaar klinken ze saai. Raken ze lezers als een repeteergeweer. Terwijl hun oren verlangen naar variatie.

Luister maar eens. Zodra ik begin te spelen met de zinslengte, laat ik mijn woorden zingen. Krijgen mijn zinnen een plezierig ritme om naar te luisteren. Enkel en alleen door te variëren. Dan eens korte zinnen van drie of vier woorden. Dan iets langere zinnen die bestaan uit vijf, zes of nog meer woorden. Er ontstaat een melodie. Je hoort muziek.

Gary Provost schreef hetzelfde over zinnen van vijf woorden in zijn verrukkelijke boekje ‘100 ways to improve your writing’. Anderen zullen hetzelfde verhaaltje vertellen over een tekst die louter bestaat uit zinnen van drie of acht woorden of wat voor aantal dan ook. De boodschap: varieer.

Lange zinnen, o ja, die mogen gerust. Misschien heb je een bloemrijke stijl. Lees de boeken van Dimitri Verhulst, Tom Lanoye en andere Vlamingen. Bij hen stroomt barok door de aderen. Maar ze laten je nimmer verdwalen in hun zwierigheid. Omdat ze je op tijd lucht geven. Omdat ze af en toe temporiseren. En dan weer demarreren. Wielrennen zit Vlamingen in het bloed.

Maar pas op, verlies je niet in te lange dwarrelzinnen. Doolhofzinnen vol komma’s, tangconstructies en bijzinnen. Vinden je lezers niet leuk. Je moet van je verhaal geen zoekplaatje maken. Dat is het grootste verschil tussen beeldschermschrijven en papierschrijven. Het mag online allemaal een onsje minder. Korte zinnen, korte alinea’s. Maar waak voor dat repeteergeweer. Zinnen met het tempo van 140 beats per minute. Zinnen die als een naald blijven hangen. Niet fijn. Tenzij dat een functie heeft.

Sander rent, hij rent als een tijger, sneller, steeds sneller. Hij staat in brand, godver, hij staat in brand, hij moet rennen, maar waar naartoe, waar is water, waar is water, hij moet rennen naar water.

Het verhaal over Sander bezorgt je bijkans kortademigheid. Zo hard moet je met hem mee rennen. Korte zinnen gebruik je bij actie. Bij snelheid. Bij spanning in het hoofd van je hoofdpersoon. Of wanneer je koel en droog wilt registreren. Omdat je hoofdpersoon een droogkloot is of beroepshalve afstand neemt van alles wat hij ziet en hoort.

Hij kijkt om zich heen. Overal stenen en gruis. Tafels, stoelen, schoenen. Op de grond ziet hij een hoofd. Het kijkt hoopvol in de hemel. Een kinderwagen ligt op de kop. Ernaast een knuffel met een kindervoetje. Langzaam kruipt hij overeind. Dan pas voelt hij dat er iets op hem ligt.

Of je korte zinnen functioneel inzet of niet: laat in ieder geval die geijkte zinsopbouw onderwerp-persoonsvorm-en de rest los.

Ik doe de deur open. Ik ruik iets vreemds in huis. Ik loop de huiskamer in.

Ook hier geldt: wees geen repeteergeweer.

Combineer. Bij actie: kortere zinnen, kernachtige alinea’s, krachtige werkwoorden. Bij uitweiding: kalmere toon, minder gejaagd, langere zinnen. Om je lezers even lucht te geven. En dan weer wakker te schudden met het koper en hout van klarinetten en trompetten. Met boem boem paukeslag.

Varieer in zinslengte. Varieer in ritme. Kalmer versus gejaagd. Direct op de huid van je hoofdpersoon versus observeren op afstand. Rechttoe rechtaan versus barok. Dialoog versus parafrase. Waarnemingen versus feiten.

Schrijven is componeren. Variëren en combineren. Je pen is geen repeteergeweer. Betover het oor van je publiek, adviseert Provost. Schrijf geen woorden. Schrijf muziek.

Show Buttons
Hide Buttons